Doormiddel van een ‘verzamelpandakte’ kan een rechtsgeldig pandrecht op (toekomstige) debiteurenvorderingen worden gevestigd. Zo oordeelde de Hoge Raad op 3 februari 2012. Wat was er aan de hand?
Feiten
In deze situatie heeft de ING Bank een geldlening verstrekt aan ‘B.V. A’. Als zekerheid heeft B.V. A een pandrecht afgegeven op al haar huidige en toekomstige bedrijfsactiva. Ook vorderingen op derden die de kredietnemer — tijdens het aangaan van de geldlening — nog niet heeft (toekomstige vorderingen) zijn in de pandakte opgenomen.In dit geval gelden de kredietoffertes als stampandakten, bedoeld voor vestiging van het pandrecht op de bestaande en toekomstige vorderingen van de kredietnemer.
De absoluut toekomstige vorderingen zijn verpand door middel van een verzamelpandakte. Door middel van een verzamelpandakte verpandt de bank dagelijks, op basis van volmachten, alle vorderingen van al haar kredietnemers (die een volmacht hebben gegeven) in één verzamelpandakte aan zichzelf.
Op het moment dat B.V. A failliet gaat, stelt de curator de vraag aan de orde of de door de ING Bank gehanteerde constructie rechtsgeldig is. Op grond van de wet kunnen namelijk alleen bestaande vorderingen en vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit ten tijde van de verpanding bestaande rechtsverhoudingen rechtsgeldig worden verpand. Met andere woorden: absoluut toekomstige vorderingen kunnen niet worden verpand.
Arrest Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt allereerste dat de verpanding niet onredelijk bezwarend is voor B.V. A. De wederzijdse belangen van de partijen waren tijdens het aangaan van de verpanding duidelijk en het feit dat de bank altijd de economisch sterkere partij is doet hier niet aan af.
Het feit dat de namen van de verschillende kredietnemers niet vermeld stonden in de verzamelpandakte doet volgens de Hoge Raad ook niet af aan de rechtsgeldigheid van de verpanding. Het is voldoende dat de verkrijger van het pandrecht redelijkerwijs uit de akte heeft mogen begrijpen dat zij tot vestiging van het pandrecht was bedoeld.
Tot slot wordt er door de constructie van de ING Bank bijna geen ruimte voor concurrente schuldeisers gelaten. De Hoge Raad stelt hier echter het belang van een vlot functionerend kredietverkeer voorop. Ten tweede zijn ook concurrente schuldeisers indirect gebaat bij de constructie, omdat kredieten ruimer kunnen worden verstrekt en er in kritieke situaties minder snel aanleiding is om de verdere financiering te staken. Bovendien worden ook de belangen van werknemers van het bedrijf gediend.Ook zouden schuldeisers zich, bij het aangaan van een contractuele samenwerking, zoveel mogelijk in moeten stellen op de consequenties van een dergelijke verpanding.
Op grond van het bovenstaande oordeelt de Hoge Raad dat er sprake is van een rechtsgeldige verpanding van de toekomstige debiteurenvorderingen van B.V. A.
Bron: LJN BT6947