Werknemer vervulde binnen Werkgever vanaf 2015 via allerhande constructies werkzaamheden als cameraman / editor. Hij begon als stagiair, werd vervolgens freelancer en trad vervolgens vanaf 1 januari 2019 in dienst bij Werkgever. Op 15 november 2019 werd dit dienstverband omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Partijen hebben toen ook een concurrentiebeding toegevoegd in de arbeidsovereenkomst. Hierin was onder andere het volgende opgenomen:
“Het is Werknemer verboden gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, binnen een straal van 50 km, direct of indirect, voor zichzelf of voor anderen in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie met activiteiten op een terrein gelijk aan- of anderszins concurrerend met die van Werkgever.”
Op 4 januari 2020 zegt Werknemer vervolgens zijn arbeidsovereenkomst op om per 1 maart 2020 aan de slag te gaan bij een concurrent van Werkgever. Werkgever wijst hem dan fijntjes op zijn concurrentiebeding. Werknemer wil van dit beding af en start vervolgens een kort geding. Aan de rechter wordt de vraag voorgelegd om het concurrentiebeding te schorsen totdat in een “gewone” bodemprocedure is beslist over de geldigheid van dit beding.
De rechter in kort geding oordeelt vervolgens dat het concurrentiebeding tussen partijen rechtsgeldig is overeengekomen. Het beding is namelijk opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur en is schriftelijk overeengekomen. De rechter vervolgt met een opmerkelijke overweging. Volgens de rechter moet namelijk vervolgens worden bekeken of het bedrijfsdebiet van Werkgever is aangetast doordat Werknemer in dienst treedt bij een concurrent. Volgens de rechter:
"Een concurrentiebeding is bedoeld ter bescherming van het bedrijfsdebiet van de werkgever, dat wil zeggen ter bescherming van de door inzicht, inspanning en kennis door de werkgever opgebouwde know-how, alsmede haar reputatie of goodwill, tegen de mogelijkheid dat de (gewezen) werknemer werkzaamheden van gelijke aard voor zichzelf of ten behoeve van een andere werkgever gaat verrichten."
Vervolgens oordeelt de rechter dat het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan niet onmiddellijk betekent dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer naar een andere onderneming die (deels) in hetzelfde marktsegment actief is, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast. Volgens de rechter is inherent aan het vertrek van zo’n werknemer dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die hij bij zijn werkgever heeft opgedaan ‘meeneemt’.
Kortom, nu het bedrijfsdebiet van Werkgever niet is aangetast schorst de rechter het concurrentiebeding, zodat Werknemer in staat is aan de slag te gaan bij zijn nieuwe werkgever.
Werkgevers: let op het concurrentiebeding en de vertrekkende werknemer. Vragen? Bel Trevi Advocaten.
Bron: ECLI:NL:RBZWB:2020:2184