Sinds 1 juli 2015 is in de wet de zogenaamde aanzegverplichting voor de werkgever opgenomen. Dit betekent dat de werkgever uiterlijk één maand voor het (van rechtswege) eindigen van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de werknemer schriftelijk informeert over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Doet de werkgever dit niet, dan is zij de werknemer een vergoeding verschuldigd ter hoogte van maximaal één maandsalaris.
In casu was had de werkgever niet voldaan aan dit nieuwe onderdeel van de wet. Werkgever en werknemer zijn op 1 juni 2015 samen een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van één jaar. Gedurende de looptijd van deze overeenkomst besloot werkgever dat hij tevreden was over de werkzaamheden van werknemer. Werkgever wilde echter in de toekomst geen dienstverband meer met werknemer. Om deze reden stelde werkgever in april 2016 (mondeling) aan de werknemer voor om hem direct na het eindigen van zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst op 30 mei 2016 te plaatsen op de loonlijst van een payrollbedrijf.
Werknemer stemde in april 2016 (mondeling) met dit voorstel van werkgever in en vulde op 27 mei 2016 een medewerkerskaart van het payrollbedrijf in. Ook vulde hij een loonbelastingformulier in. Op 1 juni 2016 verscheen werknemer vervolgens weer op zijn werk. Op 18 juni 2016 kwam de werknemer ineens terug op de acceptatie van het voorstel van zijn werkgever. De werknemer wenste bij nader inzien toch niet op de loonlijst van het payrollbedrijf te worden geplaatst en eiste een direct dienstverband met werkgever.
Uiteindelijk is de werknemer naar de rechter gestapt met het verzoek de werkgever te veroordelen tot betaling van de aanzegboete. De werkgever had immers niet voldaan aan zijn aanzegverplichting. De werkgever had de werknemer immers nooit schriftelijk geïnformeerd over zijn voorstel om de werknemer op de loonlijst van het payrollbedrijf te plaatsen.
De Haagse kantonrechter maakte korte metten met dit verzoek van de werknemer. Deze kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet voldoende gemotiveerd had betwist dat de werkgever hem in april 2016 had voorgesteld om per 1 juni 2016 in dient te treden bij het payrollbedrijf. Dit was meer dan een maand voordat zijn arbeidsovereenkomst met de werkgever op 30 mei 2016 van rechtswege zou eindigen. Omdat de werknemer vervolgens op 27 mei 2016 de medewerkerskaart en een loonbelastingformulier had ingevuld, had het de werknemer duidelijk moeten zijn dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met hem niet wilde verlengen. Omdat hem dat zoals gezegd meer dan een maand voordat zijn arbeidsovereenkomst zou eindigen duidelijk was, kan de werknemer zich er naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet op beroepen dat hem dit niet schriftelijk is aangezegd.
Ik denk dat de rechter met deze beschikking recht heeft gedaan aan de bedoeling van de wetgever met betrekking tot dit nieuwe onderdeel in de wet. Het is immers wel zo eerlijk de werknemer tijdig te informeren over zijn toekomst bij zijn werkgever. Misbruik van dit artikel is natuurlijk niet de bedoeling.